- Dutch act
– suicide
– zelfmoord (#17, 8)
- Dutch angle / tilt
– holding a (photo) camera on an angle to get a slanted horizon
– een fotocamera iets schuin houden om een hellende horizon te krijgen (#26-1, 26-2)
- Dutch auction
– sale in which price is reduced by auctioneer till a buyer is found
– veiling waarbij de prijs door de veilingmeester wordt verlaagd tot er een koper is gevonden (#1, 3,4,6,7,9,10,11,14,15)
- Dutch backgammon
– variation of backgammon in which a players men must all be entered before any can be moved
– een variatie op backgammon waarbij de spelers stukken allemaal op het veld moeten staan eer er verplaatst mag worden (#14)
- Dutch bargain
– concluded by drinking together
– afsluiten door met elkaar te drinken (#1, 3,4,6,8,10,14,15)
- Dutch barn
– large barn with open sides for storage of hay
– grote schuur met open zijden voor hooi opslag (#7, 1,3,4,6,8,9,10,11,14)
- Dutch bath
– a mordant used in etching
– een bijtmiddel gebruikt bij het etsen (#14)
- beat the Dutch
– do something remarkable
– iets opmerkelijks doen (#3, 4,8,9,10,11,15)
- Dutch beech
– white poplar
– witte populier (#14)
- Dutch bellied
– 1672, Declar. Lib. Consc. by R. Wild: ‘Such a Dutch-bellied, blundering, boreal Month as this March
– soort rund, zwart met een brede witte band, van Nederlandse oorsprong (#4)
- Dutch belted
– type of cattle, black with a broad band of white, originated in Holland
– soort rund, zwart met een brede witte band, van Nederlandse oorsprong (#14)
- Dutch blue
– litmus
– lakmoes (#8, 9,11,14)
- Dutch bob
– a haircut with straight bangs across the front and the rest evenly cut on earlobe length, see also dutch, dutch cut
– een kapsel met lange pony en de rest rondom geknipt op oorlel lengte, zie ook dutch, dutch cut (#14)
- Dutch bond
– English cross bond, a type of masonry bond (brick work)
– een soort voeg bij het metselen (#14, 23-1, 23-2)
- Dutch book
– bookmaker who accept small stakes
– bookmaker die kleine inzetten accepteert (#17, 8)
- Dutch brass
– low brass, brass low in zinc content
– messing met een laag zink gehalte (#14)
- Dutch brick
– a hard yellow brick for paving, see also dutch clinker
– een harde gele straatklinker, zie ook dutch clinker (#6, 4,8,9,11,14)
- Dutch brig
– cells on board ship or in the naval prisons
– cellen op schip of in marine gevangenissen (#15)
- Dutch build
– a person having a thick-set figure
– iemand met een gezet figuur (#15, 6)
- Dutch built
– type of boat with a flat bottom
– term voor hollandse platbodems (#4)
- Dutch bulb
– a bulb from Holland, as the hyacint, tulip and daffodil
– een Nederlandse bloembol zoals de hyacint, tulp en narcis (#14)
- Dutch buttocked
– Dutch cattle with big behinds
– hollands rundvee met dikke achterwerken (#4)
- Dutch cap
– woman’s lace cap with a triangular piece rolled back at each side
– zijden dameskap met aan beide zijden een driehoekig stuk naar achteren gerold (#1, 14,3,6,10,16)
- Dutch cap
– contraceptive diaphragm
– anticonceptie pessarium (#1, 3,6,7,8,10)
- Dutch caper
– a light privateering ship
– een licht kaperschip (#15)
- Dutch carpet
– a mixed material of cotton and wool for floor coverings
– een mix van katoen en wol voor vloerkleden (#6, 4)
- Dutch case
– a mining shaft frame of four pieces of plank
– een mijnschaft frame van vier planken (#4)
- Dutch cheese
– a small round cheese made on the Continent from skimmed milk
– kleine Europese ronde kazen van afgeroomde melk (#6, 4,8,9,10,11,14)
- Dutch cheese
– the divisional sign of the 4th British Infantry Division
– het symbool voor de 4e Britse Infanterie Divisie (#16)
- Dutch cheese
– a circle with one quarter sliced and slightly protruding
– een cirkel met een kwart deel aangesneden en lichtelijk uitstekend (#16)
- Dutch cheese
– a bold-headed person
– een persoon met kaal hoofd (#15)
- Dutch clinker
– a hard yellow brick for paving, see also dutch brick
– een harde gele straatklinker, zie ook dutch brick (#6, 4,8,9,11,14)
- Dutch clock
– cookooclock, a clock of wood and wire with brass wheels, made in the Black Forest
– koekoeksklok, klok van hout en draad met koper raderen, gemaakt in het Zwarte Woud (#6, 9)
- Dutch clock
– a bed-pan
– een ondersteek (#15)
- Dutch clover
– white clover
– witte klaver (#6, 8,14)
- Dutch colonial
– type of architecture, gambrel roof with widely overhanging eaves
– soort architektuur, laaghangend dak met sterk overhangende dakranden (#14)
- Dutch comfort/consolation
– It’s very unfortunate, but thank God it’s no worse
– Het is ontzettend jammer, maar gelukkig is het niet erger; Schrale troost (#6,8, 4,9,10,11,15)
- Dutch concert
– when singers sing their various songs simultaneously
– als zangers hun verschillende liederen tegelijk zingen (#6, 4,9)
- Dutch courage
– false courage gained from alcohol
– valse moed gekregen door alcohol (#1, 3,4,6,7,8,9,10,11,13,14,15,17)
- Dutch crossing
– crossing sideways
– schuin oversteken (#9)
- Dutch curse
– type of daisy
– soort madeliefje (#14)
- Dutch cut
– a haircut with straight bangs across the front and the rest evenly cut on earlobe length, see also dutch, dutch bob
– een kapsel met lange pony en de rest rondom geknipt op oorlel lengte, zie ook dutch, dutch bob (#14)
- Dutch defence
– treacherously delivering up
– verraderlijk overgeven (#4)
- Dutch dinner
– party where each person pays for his own share, see also go-dutch, dutch lunch, supper, treat
– feest waar ieder voor zichzelf betaalt, zie ook go-dutch, dutch lunch, supper, treat (#11)
- Dutch disease
– the adverse effect on a country’s other industries that occurs when one industry substantially expands its (temporary) exports, causing a real appreciation of the country’s currency (#19-1)
– kwaal waarbij tijdelijke inkomsten (natuurlijke bronnen) worden aangewend voor het financieren van permanente stijgingen en uitgaven met als gevolg een afname in traditionele bronnen van inkomsten (export) (#19-2)
- Dutch disease
– a disability issue
– een arbeidsongeschiktheids kwestie (#19-3)
- Dutch disease
– hollanditis, Dutch resistance against nuclear weapons
– hollanditis, Nederlands verzet tegen kernbewapening (#8)
- Dutch doll
– jointed wooden doll
– leden pop, houten pop met gewrichten (#1, 3,6,8,10)
- do a Dutch
– to desert, run away
– deserteren, weglopen (#15)
- Dutch door
– door devided into two parts horizontally allowing one part to be shut and the other open
– tweedelige deur, onder en bivendeel apart te openen (#3, 1,8,10,11,14)
- double Dutch
– a language that one does not understand, gibberish
– een taal die niet te verstaan is, koeterwaals (#4, 6,10,11,15)
- double Dutch
– a jumping rope game
– een touwspringspel (#27, 4,6,10,11,15)
- Dutch drops
– “Haarlemmerolie, a once popular medicine, composed of oil of turpentine, tincture of guaiacum etc
– Haarlemmerolie, eens een populair medicijn, gemaakt oa van terpentijnolie (#6, 4,8,9)
- Dutch elm
– a hybrid European shade tree (Ulmus hollandica major)
– een hybride Europese schaduw boom (Ulmus hollandica major) (#14)
- Dutch elm disease
– fungus disease affecting elms, first found in the Netherlands
– schimmelziekte die iepen aantast, eerst ontdekt in Nederland (#3, 1,6,7,8,9,10,14)
- Dutch engine
– the engine called hollander
– motor genaamd Hollander (#14)
- Dutch feast
– where the entertainer gets drunk before his guests
– waar de gastheer eerder dronken is als zijn gasten (#4, 15)
- Dutch finger
– Feeling a sort of moral superiority toward other people
– zich moreel boven anderen verheven voelen (#22-1)
- Dutch finger
– (literally) pointing with your index finger at someone in an argument (#observation)
– (letterlijk) met je wijsvinger naar iemand wijzen tijdens een woordenwisseling (#observatie)
- Dutch finger
– tool used to repair a leaking pipe
– gereedschap om een lekkende pijp mee te repareren (#22-2)
- Dutch flax
– gold of pleasure, an annual European false flax
– ‘gold of pleasure’, een eenjarig Europese vlassoort (#14)
- Dutch foot
– type of foot found on cabriole legs of furniture
– soort ronde pootvorm bij meubilair (#14)
- Dutch frill
– a type of domestic canary
– een soort tamme kanarie (#14)
- Dutch fuck
– lighting one cigarette from another
– het aansteken van een sigaret met een andere (#16,8)
- Dutch gabled
– having gables like those of Dutch houses
– topgevels die op die van Nederlandse huizen lijken (#14)
- Dutch garden
– old type of Dutch garden with water
– oud-Hollandse tuin met waterpartij (#8, 10)
- get Dutch (with)
– having an argument with somebody
– aan de stok krijgen met iemand (#11, 10)
- Dutch gleek
– around 18th century: drinking. Gleek is a (card) game, and the game loved by Dutchmen was drinking
– rond 18e eeuw: drinken. Gleek is een (kaart)spel, en het spel waarvan de Nederlanders hielden was drinken (#15, 18,4)
- Dutch gilt/gold/foil/leaf/metal
– a very malleable copper-zink alloy imitating gold leaf
– klatergoud, een zeer buigzame koper-zink legering imitatie bladgoud (#1,4,8, 3,6,9,10,11,14)
- Go Dutch
– campaign by mayor Boris Johnson to make the streets more safe and inviting for cycling
–
campagne van burgemeester Boris Johnson om Londen aan het fietsen te krijgen (#
internet)
- go(ing) Dutch
– to pay each for himself, see also dutch dinner, lunch, supper, treat
– ieder voor zichzelf betalen, zie ook dutch dinner, lunch, supper, treat (#6, 1,3,8,9,10,17)
- Dutch grass
– a grass that has creeping rhizomes by which it spreads rapidly
– soort gras met kruipende wortelstokken waardoor het zich snel verspreidt (#14)
- Dutch Guiana
– older name of Surinam
– vroegere naam voor Suriname (#14, 3)
- Dutch hoe
– hoe used with a pushing action
– schoffel met duw-aktie (#1, 3,6,8,14)
- in Dutch (with)
– In disgrace, in trouble
– in ongenade gevallen, in de problemen zitten (#1,10, 16,17)
- Dutch interior
– Painting of Dutch domestic life, esp. by P. de Hooch (d.1683)
– een schilderij van Nederlands gewone interieur (#1, 3)
- Dutch iris
– type of a beardless bulbous irises
– soort iris (#14)
- his Dutch is up
– he is furious
– hij is woedend (#10)
- Dutch kiss
– to indulge, in sexual intimacies
– zich overgeven, bij sexuele intimiteiten (#16)
- Dutch lap
– lapping of roof shingles at their butts plus at their sides
– manier van overlappen van dakpannen (#14)
- Dutch lead
– a non-existing newspaper opening sentence that is startling and not true, as subsequently explained to the reader for dramatic effect, sometimes irresponsibly
– een schokkende fictieve krantenaanhef wat onwaar is en wat langzaam aan de lezer duidelijk wordt gemaakt voor dramatisch effect, soms onverantwoord (#12)
- Dutch light
– removable glass sash used in the erection of greenhouses
– afneembaar glazen schuifraam in de wand van een plantenkas (#14, 8)
- Dutch lily
– type of iris, type of
design on the back of a chair
–
soort ris, type versiering op de rugv an een stoel
- Dutch liquid
– ethylene dichloride, an anaesthetic discovered by Dutch chemists
– ethyleen dichloride, een verdovingsmiddel ontdekt door Nederlandse scheikundigen (#6, 4)
- Dutch lottery
– lottery where lottery ticket prices correspond with value of prices, also called class lottery
– loterij waarbij de lotprijzen corresponderen met de waarde van de te winnen prijzen (#14)
- Dutch lunch
– party where each person pays for his own share, see also go-dutch, dutch dinner, supper, treat
– feest waar ieder voor zichzelf betaalt, zie ook go-dutch, dutch dinner, supper, treat (#6,11)
- Dutch mill
– an oil mill for rape oil
– een oliemolen voor raap- of koolzaadolie (#4)
- Dutch mirror
– little mirror above frontdoor to see the visitor
– spiegeltje bij de voordeur, spionnetje (#9, 11)
- my old Dutch
– the woman at home
– moeder de vrouw (#9, 10,11,15)
- Dutch myrtle
– sweet gale, type of bog shrub
– soort heester (#14)
- Dutch moment
– quiet moment to pray
– stilte voor bidden (#9)
- Dutch nightingale
– frog
– kikker (#9, 4,10,11,15)
- Dutch oven
– covered cooking pot for braising
– afgesloten kookpan voor het smoren (#1, 6,10)
- Dutch oven
– Metal box of which open side is turned towards ordinary fire
– metalen trommel waarvan het open gedeelte naar een gewoon vuur is gericht (#1, 3,8)
- Dutch oven
– in the army: the olfactory state of the bedclothes after one has broken wind in bed
– in het leger: de geurige staat van de dekens nadat een wind in bed is gelaten (#16)
- Dutch palate
– a course palate, literally and figurative
– een grove smaak, letterlijk en figuurlijk (#15, 4)
- Pennsylvania Dutch
– degrated form of High German spoken by descendants of the original German settlers in Pennsylvania
– lagere vorm van Hoogduits, gesproken door afstammelingen van de originele Duitse kolonisten in Pennsylvania (#4, 6)
- Dutch peg / pen / quill
– a pen made of a quill that has been dutched, see also: dutch
– een metalen pen die ge-dutched is, zie ook: dutch (#16,14)
- Dutch pink
– a yellow lake obtained from quercitron bark
– een gele lakverf verkregen van de binnenkant van de schors van de eik Quercus Tinctoria (#6)
- Dutch pink
– blood
– bloed (#15,6)
- Dutch pins
– a form of nine-pins or skittles
– een bepaald soort kegelspel (#4)
- Dutch process
– a method of manufacturing white lead
– een manier om wit lood te maken (#14)
- Dutch pump
– a punishment entailing vigorous pumping to save drenching
– een afstraffing omvattende krachtig pompen om doornat te overleven (#15)
- Dutch rabbit
– type of domestic rabbit, white spots forming a white belt on a dark ground
– soort tam konijn met witte stippen die een witte rand op een donkere achtergrond vormen (#14)
- Dutch reckoning
– a lump account, without particulars
– a lump account, without particulars (#15)
- Dutch reckoning
– among sailors in 19th century: a bad day’s work, all in the wrong
– onder zeelui in de 19e eeuw: een slechte dag werk, alles gaat verkeerd (#15)
- Dutch reformed
– religion , traces its beginnings to the Dutch Communities of New York, started in 1614, named in 1867
– soort religie, begonnen in 1614, gaat terug tot de Nederlandse gemeenschappen in New York (#14)
- Dutch red
– a highly smoked Dutch herring
– een sterk gerookte Hollands haring (#15)
- Dutch roll
– a type of figure-skating movement
– een soort figuur bij het kunstschaatsen (#14, 8)
- Dutch roll
– a combination directional-lateral oscillation of an airplane
– een combinatie van gerichte zij-schommelingen bij het vliegen (#14)
- Dutch rose
– a cut (diamond or other gem) having 24 triangular facets
– een diamant of ander edelsteen met 24 driehoekige zijden (#14)
- Dutch rub
– rubbing vigorously a small area of another’s head, causing minor pain
– het krachtig wrijven over een klein deel van iemands voorhoofd om pijn te verlichten (#17)
- Dutch rush
– a rush or horse-tail with much silica in its stem, used for polishing
– bies met veel kiezelaarde in de stengel, gebruikt om te polijsten (#6, 14)
- Dutch sandwich
– a certain exotic money transaction
– belastingtechnische constructie waarbij Nederlandse en Antilliaanse bedrijven zijn betrokken (#24-1, 24-2, 24-3)
- Dutch sandwich
– a white sandwich with a thin slice of gouda cheese and/or ham
– een dubbele witbrood boterham met een dun schijfje goudse kaas of gekookte ham (#25-1, 25-2)
- Dutch sandwich
– sometimes abroad: a sandwich with chocolat sprinkles
– soms in het buitenland: een boterham met chocolade hagelslag (#25-3)
- Dutch school
– a certain school and style of art painters in the Netherlands
– een bepaalde stijl en school van kunstschilders in Nederland (#4)
- Dutch settle
– wooden bench whose back may tip forwards to form a table
– houten bank waarvan de rug naar voren kan klappen om een tafel te vormen (#14)
- Dutch straight
– skip straight, in some poker games a special hand of five cards of alternate sequence
– skip straight, in sommige pokerspelen een speciale hand van 5 kaarten in afwisselende volgorde (#14)
- Dutch supper
– party where each person pays for his own share, see also go-dutch, dutch dinner, lunch, treat
– feest waar ieder voor zichzelf betaalt, zie ook go-dutch, dutch dinner, lunch, treat (#6)
- Dutch tiles
– enamelled earthenware tiles usually decorated in blue
– ge-emailleerde tegels, meestal in blauw gedecoreerd (#6, 9)
- Dutch tilt / angle
– holding a (photo)camera on an angle to get a slanted horizon
– een fotocamera iets schuin houden om een hellende horizon te krijgen (#26-1, 26-2)
- Dutch treat
– party where each person pays for his own share, see also go-dutch, dutch dinner, lunch, supper
– feest waar ieder voor zichzelf betaalt, zie ook go-dutch, dutch dinner, lunch, supper (#1,9, 3,8,10,11,14,15,17)
- Dutch uncle
– one who admonishes sternly and bluntly
– vermanend iemand (#7,8, 1,3,4,6,9,10,11,13,14,15,17)
- Dutch wave
– formally known as the New Perennial Movement (
source1 source2)
–
een stroming in de Nederlandse tuincultuur (bron)
- Dutch widow
– a harlot
– een hoer (#15, 4)
- Dutch wife
– a framework of cane or a bolster, used for resting the legs in bed
– een rieten geraamte of ondersteuning, gebruikt voor het rusten van de benen in bed (#1, 3,6,10,14,15)
- Dutch woodbine
– a purplish variety of the common European honeysuckle herb
– een paarsachtige variant op de gewone Europese kamperfoelie (#14)
- Dutch 200
– bowling score of exactly 200 by alternating strikes and spares
– een bowlingscore van precies 200 door afwisselend strikes en spares (#14)